
Na zestig jaar zijn alumni Duits terug in Leiden: ‘Ik zat met een revolver de vergadering voor’
Vijftig tot zestig jaar geleden liepen ze voor het eerst het Academiegebouw binnen. 28 maart waren ze een middag terug: de leden van het dispuut Dr. Pfiffikus van de studie Duits. Voormalig voorzitter Hans van der Veen blikt terug op zijn studietijd.
Het had een haar gescheeld of Van der Veen was Engels gaan studeren in plaats van Duits. ‘Ik twijfelde bij het eindexamen nog tussen die twee’, vertelt hij. ‘Engels had misschien zelfs mijn voorkeur, maar bij een mondeling, ik geloof van geschiedenis, zei een van de gecommitteerden: “Waarom doe je geen Duits? Dat is de aparte van die twee.” Toen heb ik me op het nippertje nog ingeschreven voor die studie.’

College en feesten
In september 1965 begon Van der Veen met vijf anderen aan zijn eerste jaar. ‘Daarvan vielen er vrij snel een paar af’, herinnert hij zich. ‘We hadden meestal met ons vieren college, vaak op Rapenburg 109 of in het Academiegebouw: Jan, Jorica, Marianne en ik, maar Jan woonde ver weg en Marianne lag regelmatig nog op één oor als we vroeg college hadden. Het kwam weleens voor dat ik privéles had, vooral kort na 3 oktober.’
Buiten de colleges waren veel studenten lid van dispuut Dr. Pfiffikus, dat nu een reünie heeft voor de lichting van 1965 tot 1975. ‘Aanvankelijk hadden we zelfs twee disputen’, vertelt Van der Veen. ‘Bij de Galgenbrüder hebben ze me flink gepiepeld. Ik moest voor het hospiteren een hele spreekbeurt voorbereiden, maar niemand heeft daarnaar geluisterd! Van Dr. Pfiffikus ben ik nog voorzitter geweest. Ik heb zelfs nog eens een vergadering voorgezeten waar ik in plaats van een voorzittershamer een revolver hanteerde. Professor Cornelis Soeteman, die later rector magnificus zou worden, heeft nog in zijn memoires geschreven dat ik daarmee een schot in het plafond van Augustinus heb gelost. Dat is absoluut niet het geval, ik had niet eens kogels. Uiteindelijk is het dispuut kort na mijn tijd ter ziele gegaan, maar een aantal mensen zie ik al die jaren later nog steeds met enige regelmaat.’
Tussenjaar in München
Na vier jaar haalde Van der Veen zijn kandidaatsexamen, waarna hij naar München vertrok voor een tussenjaar. ‘Der Deutsche Akademische Austauschdienst’ bood destijds een studiebeurs van 600 Mark per maand, waarbij je er ook nog eens 600 op voorhand kreeg om een kamer te zoeken. Een gigantisch bedrag, ik was nog nooit zo rijk geweest.’
Desondanks ging het Münchense studentenleven niet onmiddellijk van een leien dakje. ‘Het was 1968/ 1969 en ik had een blauw blazertje en een stropdas. Nou, die zijn daar al snel niet meer uit mijn tas gekomen. München, dat was echt ander volk dan het Leidse. Daar schreven ze met stoepkrijt op straat “Als de rector magnificus een scheet laat, ademen alle docenten diep in”. In de collegezalen moesten docenten soms de groep tot stilte manen.’

Brieven uittikken
Eenmaal terug in Leiden solliciteerde hij naar een assistentschap bij professor Cornelis Soeteman. ‘Ik moest brieven voor hem uittikken, maar ik kon heel slecht typen. Ik heb heel wat velletjes typex versleten! Toen kreeg hij ook nog het Bundesverdienstkreuz en moest ik de bedankbrief typen. Ik heb peentjes gezweet, maar uiteindelijk kon Soeteman de brief in de envelop doen. Ik mocht hem zelf posten.’
Handiger bleek Van der Veen te zijn met egeltjes. ‘Op een keer, toen ik bij Soeteman in zijn werkkamer zat, kwam zijn vrouw in paniek binnen. Er zat een egel in het aardbeiennet, of ik even wilde komen. Ik heb de egel toen na veel gefriemel bevrijd.’
Sterke werkwoorden rappen
Na zijn afstuderen werd Van der Veen leraar Duits aan de Louise de Coligny Scholengemeenschap in Leiden, die later omgedoopt zou worden tot het Da Vinci College. ‘Stomme naam natuurlijk, maar ik heb er al die tijd met plezier lesgegeven. Ik had een rap om mijn leerlingen te leren wanneer de a in sterke werkwoorden in de ä verandert. Ik geloof dat ik die straks nog even mag laten horen aan de andere reünisten.’