NWO-beurs voor onderzoek naar geschiedenis van talen: ‘Zegt iets over ons verleden als mens’
Een samenwerking tussen taalkundigen, geografen en antropologen moet duidelijk maken hoe talen zich gedurende duizenden jaren hebben verspreid door Zuid-Amerika. Universitair hoofddocent Rik van Gijn is verantwoordelijk voor de taalkundige kant van dit NWO-project.
‘Als je naar de verdeling van taalfamilies over de wereld kijkt, zie je dat die heel scheef is’, zegt Van Gijn. ‘In Europa hebben we nog een handvol taalfamilies over, in Zuid-Amerika zijn dat er meer dan honderd, waaronder een hoop families met maar één lid, zogenaamde isolaten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Zuid-Amerika aanzienlijk groter is dan Europa, maar toch is het verschil opvallend.’
Taalkundigen vermoeden al langer dat de omgeving een grote rol speelt bij het ontstaan en de verspreiding van talen. ‘Hoogteverschillen kunnen ervoor zorgen dat een taal zich minder makkelijk van de ene gemeenschap naar de andere verspreidt, net als verschillen in bodemtype en klimaat, legt Van Gijn uit. ‘Als je leeft van de landbouw, kun je niet zomaar verhuizen naar een andere ecologische zone. Daardoor blijft de taal meer op één plek, terwijl bijvoorbeeld een rivier zowel beperkend als faciliterend kan werken voor migraties. Het kan een enorme barrière zijn, maar ook een soort snelweg.’
Wisselwerking in kaart brengen
In het NWO L-project gaat Van Gijn de samenwerking aan met geografen van de Universiteit Utrecht en een antropoloog van de Rijksuniversiteit Groningen om een model te maken dat de wisselwerking tussen taalgroepen en hun biofysische omgeving in kaart brengt. ‘In Utrecht gaan ze gebruikmaken van een zogenaamd agent-based model. Daarmee kun je allerlei aannames en waarschijnlijkheden voor de evolutie van taaldiversiteit testen. Hoe waarschijnlijk is het dat een taaleigenschap bijvoorbeeld door contact van de ene taal overgaat op de andere?’
Drie cases
De resultaten van dit model kunnen vervolgens worden afgezet tegen de daadwerkelijke taalvariatie, zoals Van Gijn en andere taalkundigen die zien. ‘Het idee is dat er een feedback loop komt, zodat het model steeds beter gaat werken, en wij de talige geschiedenis van het continent beter begrijpen’, zegt Van Gijn. ‘We doen dat met een focus op drie casestudy’s. In de eerste vergelijken we een taalfamilie die vooral door migratie groter zou zijn geworden met een familie die zich door diffusie heeft uitgebreid, bijvoorbeeld doordat leden van deze familie trouwden met leden van een andere taalfamilie of doordat groepen de taal van de zich uitbreidende groepen overnamen. De hypothese is dat de taal die zich door diffusie uitbreidt minder last heeft van natuurlijke barrières, maar dat deze ook pluriformer wordt qua eigenschappen.’
‘Daarnaast gaan we kijken naar twee bevolkingsgroepen: zogenaamde riviergroepen en interfluviale groepen. De riviergroepen verplaatsen zich veelvuldig over de rivier, de interfluviale groepen leven in gebieden tussen de grote rivieren en verplaatsen zich veelal over land, waardoor hun bereik vermoedelijk minder groot is dan dat van de riviergroepen.’
‘Tot slot vergelijken we drie gebieden die zeer divers zijn qua taalfamilies, maar waarbij we niet direct een geografisch correlaat van die diversiteit zien. Een van de gangbare ideeën over het ontstaan van deze gebieden is dat er sprake lijkt te zijn geweest van een soort politiek evenwicht en allerlei interacties tussen kleine groepen, gepaard met een soort sociaal contract waarbij de verschillende groepen hun eigen identiteit en taal onderhouden en die van de ander respecteren.’
Mooie casestudy’s
‘Dit zijn mooie casestudy’s om te onderzoeken wat de bijdrage van geografie is op het ontstaan van deze superdiverse gebieden en wat meer te maken heeft met menselijke beslissingen. We geloven zeker niet dat geografie alles bepaalt, maar we weten eigenlijk nog niet goed hoe de verhoudingen liggen. Wat voor reis over het continent hebben talen gemaakt? En wat zegt dat over ons en menselijk gedrag?’