Gastschrijver Ronald Giphart blijft God in zijn eigen verhalen
Een nieuw academisch jaar betekent ook een nieuwe gastschrijver! Begin september gaf gastschrijver Ronald Giphart zijn eerste college. Wie kennis wilde maken met de schrijver kon op 11 september terecht in het Academiegebouw. Giphart werd geïnterviewd door maar liefst twee hoogleraren: Rick Honings en Sander Bax.
Hoe Giphart op het idee kwam om Nederlands te studeren? Gipharts opa was schrijver. “Hij schreef een kinderboek, Strandpaal 19, een ongelooflijk slecht boek. Mijn vader zei dat het hem het zo leuk leek als ik ook schrijver zou worden. Ik wilde daarna natuurlijk allesbehalve schrijver worden.”
Tijdens zijn middelbareschooltijd gaven de lessen Nederlands van docent Kees van Buren de doorslag. Giphart begon aan de studie Nederlands in Utrecht met de ambitie om een eigen literaire stroming op te richten en alles te veranderen in de literatuur. Het liep echter uit op een teleurstelling: "Ik kwam in mijn studie helemaal niemand tegen die eenzelfde fascinatie voor de literatuur had. Een nog grotere deceptie was om te zien hoe de wetenschap met literatuur omging.”
'Ach jongen, neem het toch niet zo serieus'
Zo moesten Giphart en zijn studiegenoten alle keren dat het woord ‘ik’ gebruikt werd in de poëzie van de Vijftigers tellen. Een andere opzienbarendheid was het college moderne poëzie van Fokkema, die standaard dronken voor de klas stond, op maandagmiddag. Toen Giphart een keer iets wilde vragen tijdens een college, kreeg hij de reactie: “Weet je dat niet? Dan ben jij dom, ga maar weg”.
Giphart: “Ik las in mijn studententijd iedere dag een boek. Ik snap niet waar ik de energie vandaan haalde om urenlang stil te zitten”.
Sander Bax was nieuwsgierig naar de schrijvers die het werk van Giphart hebben gevormd. “Over Reve kan je zeggen dat het eerder een groot stylist is dan een groot verhalenverteller,” begon Giphart, “Mulisch, jouw grote held, was stilistisch gezien de jostiband, maar schreef geweldige verhalen.”
Ook Jeroen Brouwers was een grote held voor Giphart: “Brouwers legde mij, als onzekere jongeman, uit hoe het leven werkte.” begon Giphart, “Het was een figuur die ik nodig had tijdens mijn puberteit. Dit beïnvloedde de ontwikkeling van mijn eigen verhalen, omdat hij mij leerde dat literatuur ernstig hoort te zijn. Zoals Brouwers zegt: “literatuur is niet voor jongetjes.”
Op een gegeven moment begint Giphart zich tegen zijn grote held af te zetten. Toen Giphart Brouwers op een feestje in 1988 ontmoette vroeg hij hem of hij zijn ‘speelpakje’ aan had, een uitdrukking die Brouwers in zijn boeken gebruikte als hij naar een feestje ging. Brouwers keek hem slechts glazig aan. Giphart probeerde nog een gesprek over literatuur aan te gaan: “Niks wat wij zeggen is interessant, want literatuur is niet voor jongetjes”. Jeroen Brouwers zei hierop: “Ach jongen, neem het toch niet zo serieus.”
Meer vrolijkheid in de literatuur
Giphart probeert in zijn werk juist niet zo ernstig te zijn en wat meer vrolijkheid in de literatuur te brengen. “Ik vind lachen en geëmotioneerd worden erg belangrijk, maar in literatuur lijkt het wel alsof het lachen vergeten wordt.” Toen hij verkering had met een medestudent, die leed aan automutilatie, voelde hij de noodzaak om over haar situatie te schrijven. “Dat mislukte, want alles wat ik schreef was allemaal veel te ernstig, te zwart”, zei Giphart. Voor haar 21e verjaardag schreef hij een brief aan haar, en liet die eerst lezen door een huisgenoot. Die raadde hem aan om deze toon voort te zetten in een roman - die later zijn debuutroman zou worden.
“Hoe ging dat debuteren toen verder?” vroeg Rick Honings. Giphart: “Ik had contact met een criticus, die elk werk dat ik stuurde verschrikkelijk slecht vond, het een nog slechter dan de andere.” antwoordde Giphart. “We sloten uiteindelijk een deal. Ik zou elke maandag, gedurende drie maanden, de criticus een verhaal sturen. De criticus zei: "Ik vind jou een geweldige vent, maar je schrijft kutteksten”. Dankzij hem ben ik uiteindelijk uitgegeven. Hij heeft mij geleerd dat ik God in mijn eigen verhalen ben.”
Hoe moeten docenten van nu literatuuronderwijs geven over Gipharts werk? “Literatuur is een gebruiksartikel,” antwoordt Giphart. “Misschien wordt deze uitspraak niet gewaardeerd", vervolgt hij, “maar ik vind dat literatuur a priori is bedoeld voor jonge mensen. Bij grote emotionele gebeurtenissen, als volwassen worden of sterven, zit er een troostende of vermakende waarde aan literatuur. Als jonge mensen beginnen aan hun leescarrière, lezen ze boeken die ze leuk vinden. Op de middelbare moeten ze verplicht lezen, zoveel leerlingen het plezier in lezen kwijtraken. Dit komt denk ik door de wetenschap die is doorgesijpeld in het literatuuronderwijs. Die aanpak werkt niet voor de meeste leerlingen. Een oplossing is om het leeswerk niet meer te verplichten, en de leerlingen boeken mee te laten nemen die ze leuk vinden om te lezen.”
“De echte sleutel is de leraar Nederlands, die zelf van lezen houdt.”
Petra Boudewijn merkt tijdens de vragenronde op dat al Gipharts literaire helden mannen zijn. Haar vraag luidt: “Wie zijn jouw vrouwelijke literaire helden?”
Dat is volgens Giphart Kristien Hemmerechts. Hij merkt op dat hij vindt dat mannen meer vrouwelijke schrijvers moeten lezen. Vallen is als vliegen van Manon Uphoff, een vriendin van hem, noemt hij zijn favoriete Nederlandse titel. “Dat is eigenlijk echt een gruwelijk verhaal, waarin de hoofdpersoon wordt misbruikt door haar vader, maar zo ontzettend goed.”
God van mijn eigen boek
“Hoe gaat Giphart eigenlijk te werk als schrijver?" luidt de afsluitende vraag.
Giphart vertelt dat hij een tekst boven zijn bureau heeft hangen: What is the worst thing that could happen? “Als ik een scène schrijf, zoek ik naar een uiterste consequentie," vertelt Giphart. “Het gaat erom dat je emotie overbrengt en dat je je lezer meeneemt. Daarna ga ik kijken of het (psychologisch) klopt, of recensenten het leuk vinden, en dan ga ik schrijven. Ik blijf natuurlijk wel de god van mijn eigen boek.”
Door Carmen Brouwer, student Nederlands