Hoogleraar pleit voor meer aandacht voor hersenschade bij verdachten
Er moet meer aandacht komen voor het brein van verdachten, bepleit bijzonder hoogleraar Forensische Neuropedagogiek Maaike Kempes in haar oratie op 10 juni. Een grote groep heeft niet-aangeboren hersenletsel, wat hun criminele gedrag voor een deel kan verklaren.
Ongeveer dertig procent van de jeugdige daders heeft niet-aangeboren hersenletsel en bij volwassenen is dat zelfs nog meer. Dat is drie keer zoveel als in de hele Nederlandse bevolking. Hoe komt het dat daders vaker hersenletsel hebben? Kempes: ‘Een van de redenen is dat veel mensen die veroordeeld zijn voor delicten risicovol gedrag vertonen dat vaak wordt verergerd door het gebruik van drank en drugs.’ Hierdoor neemt de kans toe dat ze tijdens hun leven een hoofdtrauma oplopen, door bijvoorbeeld een vechtpartij of val. Het gaat hierbij om flink trauma waarbij mensen meestal ook het bewustzijn zijn verloren. Ook het drugs en drank gebruik zelf kan in verband worden gebracht met hersenschade en neurocognitieve beperkingen.
Behandeling en het risico op herhaling
Uit onderzoek blijkt dat gedragsdeskundigen niet altijd rekening houden met niet-aangeboren hersenletsel als ze in een rechtszaak adviseren over het gedrag van een verdacht, een behandeling en het risico op recidive. Terwijl de rechter hun advies meeneemt bij het bepalen van de uitspraak. Een verdachte kan bijvoorbeeld minder toerekeningsvatbaar worden verklaard. Een goed advies is volgens Kempes ook belangrijk om de kans op herhaling van crimineel gedrag te verkleinen. Bepaalde behandelingen slaan niet aan bij mensen met hersenletsel, omdat zij moeite kunnen hebben met het verwerken van informatie, hun geheugen, concentratie en impulsregulatie.
Het brein de schuld geven
Samen met andere onderzoekers ontwikkelt Kempes, die ook bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie werkt, een lijst en beslisboom waarmee gedragsdeskundigen niet-aangeboren hersenletsel en de gevolgen ervan beter kunnen herkennen. ‘Ten eerste moet worden gevraagd of iemand bijvoorbeeld een keer hoofdtrauma heeft gehad en moet er worden gelet op signalen van hersenletsel, zoals moeite met het verwerken van informatie. Als die er zijn, is het nodig om neuropsychologische testen te doen om te zien of het gedrag echt beperkt is.’
Sommige testen kunnen gedragswetenschappers zelf doen. Voor meer specialistisch onderzoek, zoals bijvoorbeeld een hersenscan en uitgebreid neuropsychologisch onderzoek, kunnen ze de hulp inschakelen van Het Neuroloket van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.
Kempes waarschuwt wel dat een hersenscan op zichzelf niet voldoende is om direct een verband te leggen tussen hersenactiviteit en specifiek gedrag. Sommige mensen hebben dezelfde hersenafwijking als daders, maar laten geen crimineel gedrag zien. Verdachten kunnen dus niet in de rechtszaal met een hersenscan gaan wapperen om hun brein de schuld te geven van hun daden. Ook drank- en drugsgebruik en persoonlijkheid spelen bijvoorbeeld een rol.
Neurobiologische kennis in de praktijk
De hoogleraar wil forensisch gedragskundigen aanmoedigen om neurobiologische kennis nu al mee te nemen in forensische diagnostiek. En om gebruik te maken van het Neuroloket waar nodig. ‘Met inzichten uit de neurobiologie kunnen gedragsdeskundigen beter adviseren over toerekeningsvatbaarheid en de kans op herhaling van crimineel gedrag. Dit kan onder meer leiden tot effectievere behandelingen en een vermindering van criminele recidive bij delinquenten met niet-aangeboren hersenletsel.’
Maaike Kempes houdt haar oratie ‘Jonge breinen in het strafrecht’ op maandag 10 juni. In deze oratie vertelt zij wat we in de praktijk kunnen met alle verworven kennis vanuit de neurobiologie. Is de kennis over de connectie tussen hersenen en gedrag nuttig als we crimineel gedrag van jeugdigen willen begrijpen?
Tekst: Dagmar Aarts