‘Conservatoren zijn gewone mensen die soms in bijzondere omstandigheden terechtkomen’
Ruurd Halbertsma combineert zijn werk als conservator en bijzonder hoogleraar met thrillers schrijven. ‘Ik reageer liever zo op de discussie over roofkunst dan door aan te schuiven bij talkshows.’
Je bent al meer dan 35 jaar de conservator Griekenland en Rome van het Rijksmuseum van Oudheden. Wat maakt die baan zo leuk?
‘Conservatoren zijn gewone mensen, die soms in bijzondere omstandigheden terechtkomen. Omdat je verantwoordelijk bent voor de aankopen van het museum, kom je ook in aanraking met de handel, legaal en illegaal. Ik word bijvoorbeeld weleens door de douane gebeld of ik even kan kijken naar een onderschepte zending uit Griekenland. Dat blijkt dan vaak een collectie van het plaatselijke tuincentrum of iets in die geest te zijn, maar het tegenovergestelde gebeurt ook weleens. Dan belt iemand het museum op om iets te laten zien en blijkt dat heel bijzonder te zijn. Het werk is dus heel afwisselend, ook omdat elke tentoonstelling nieuw is, waardoor je je steeds in een ander onderwerp verdiept.’
Hoe ben je in dit vakgebied terechtgekomen?
‘Al op de middelbare school was ik verzot op Italië. Ik wilde heel graag iets doen met de geschiedenis van het land. Dat is gelukt: tijdens mijn studie Klassieke Talen heb ik er elke zomer opgravingen gedaan. Fantastisch natuurlijk, maar in mijn doctoraalfase besloot ik toch een museumstage bij het Rijksmuseum van Oudheden te gaan lopen. Ik vond dat museumwerk direct heel interessant, en ik had het geluk dat de conservator een paar jaar later met pensioen ging. Ik was nog geen dertig, eigenlijk nog bezig met mijn proefschrift, maar ze durfden het toch aan met mij.’
Heb je ooit een gouden tip gekregen?
‘Na mijn studie wilde ik graag pomoveren op de wandschilderingen in Pompeii. Ik zag mezelf al een paar jaar daar rondlopen, maar mijn voorganger en toenmalige begeleider bij het RMO, Frédéric Bastet, zei: “Ruurd, doe dat niet. Met dat vakgebied zijn al zoveel mensen bezig, de Italianen houden al het echt interessante onderzoek voor zichzelf, je zult nooit meer dan een paar voetnoten kunnen toevoegen. Je moet iets doen wat nog niemand anders doet.” Hij stelde toen voor om te promoveren op Jean Emile Humbert, een negentiende-eeuwse verzamelaar die ontzettend veel heeft betekend voor het museum en een gigantisch archief had achtergelaten, van correspondentie over zijn verzamelwerk in Tunesië en Italië tot liefdesbrieven en gedichten.’
Die Jean Emile Humbert speelt nu de hoofdrol in twee door jou geschreven thrillers. Hoe ben je bij het schrijven terechtgekomen?
‘Een paar jaar geleden laaide de discussie over roofkunst op in Nederland. Hadden we ineens boze mensen aan de kassa die vonden dat we al onze museumstukken moesten terugsturen naar het land van herkomst. Toen dacht ik: ik ga niet in talkshows zitten of hier op een andere manier tegen in. Ik schrijf veel liever een boek. Dat hang ik dan op aan Humbert, gecombineerd met een spannend verhaal waarin ik laat zien hoe al die collecties uit Tunesië naar Nederland zijn gekomen. Daar waren namelijk in de negentiende eeuw wel degelijk wetten en regels voor, waaraan Nederland zich in de meeste gevallen gewoon heeft gehouden. In Tunesië mocht je bijvoorbeeld alles wat je aan bronzen munten vond meenemen, maar voor goud moest je betalen. Dat gebeurde dan ook.’
Inmiddels is er een tweede roman verschenen. Wat maakt dat je zo graag fictie schrijft?
‘De vrijheid. Bij een wetenschappelijk artikel heb je je te houden aan alle wetten die daarbij komen kijken. Je moet voetnoten gebruiken, alles verantwoorden wat je beweert… in een roman heb je veel meer mogelijkheden. Als de Leidse conservator in mijn nieuwste boek bijvoorbeeld naar Italië gaat om een dubieuze bodemvondst te onderzoeken, wordt hij prompt aangehouden door de carabinieri. Tegelijkertijd paste twee derde van wat ik had ontdekt over Humbert niet in mijn proefschrift. Dat kon ik mooi kwijt in deze boeken. Ik vind het prettig dat die kennis zo bewaard blijft. Een ingezonden brief verdwijnt in de kattenbak, een interview voor de televisie is morgen verdwenen, maar die boeken blijven.’
Wat doe je graag in je vrije tijd?
‘Sinds vorig jaar hebben mijn vrouw en ik twee kleindochters. Eentje woont in Liverpool, dus daar gaan we regelmatig heen. Verder ben ik al heel lang lid van herensociëteit Amicitia, die in 1768 is opgericht. Daar biljart ik graag en ik doe elke zomer vrij serieus mee aan het petanque-toernooi, een soort jeu de boules. Op vakantie gaan die ballen dus zeker mee. En wat bijna niemand weet, is dat Amicitia de oudste kegelbaan van Nederland heeft, aan de Vierde Binnenvestgracht, in een heel leuk gebouwtje in chaletstijl.’
Welke plekken in de stad mogen we nog meer niet missen?
‘Je moet natuurlijk even langs de musea. Ik vergelijk Leiden op dat gebied weleens met Cambridge en Oxford. Het is ongelooflijk dat een middelgrote stad zoveel cultuurschatten heeft. Verder kom ik graag in het koffiehuisje van de Pieterskerk, met de grote borden vol namen van regenten erop vermeld. Die Pieterskerk is natuurlijk ook al zo oud als Leiden zelf. Het Academiegebouw vind ik ook altijd bijzonder, zeker nadat ik hier in 2011 mijn oratie als buitengewoon hoogleraar heb gehouden.’
De thrillers van Ruurd Halbertsma, Roofkunst (2021) en Sluikwaar (2023) zijn uitgegeven bij uitgeverij Primavera Pers en algemeen verkrijgbaar.