Promotieonderzoek: Was er in het verleden al sprake van Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands?
Welke ontwikkelingen gingen vooraf aan het moderne Standaardnederlands? Promovenda Iris Van de Voorde deed onderzoek naar ‘pluricentriciteit’, ofwel het idee dat taalnormen op meerdere plekken ontstaan en zich van daaruit verspreiden. Promotie op 19 april.
Wie de Belgisch-Nederlandse grens oversteekt, merkt het meteen: het Nederlands volgt aan beide zijden andere regels. Volgens Van de Voorde komt dat doordat de taalnormen niet op één plek worden gemaakt, maar per land verschillen. ‘Concreet betekent dat dat er in het Nederlandse taalgebied centra zijn in Nederland en in België’, legt ze uit. ‘Dat heeft onder meer geleid tot Nederlands-Nederlandse normen en Belgisch-Nederlandse normen.’ Een derde centrum voor het Nederlands vinden we in Suriname.
460.000 woorden
Om dit te kunnen onderzoeken stelde Van de Voorde – met de hulp van haar promotoren, student-assistenten en vrijwilligers – een digitaal doorzoekbaar corpus samen van ongeveer 460.000 woorden. De teksten daarin beslaan de periode van de zestiende tot de negentiende eeuw en vertegenwoordigen verschillende genres, van gedrukte pamfletten tot handgeschreven ambtelijke teksten. ‘Die verschillende genres zijn belangrijk’, vertelt Van de Voorde. ‘Als ze over tweehonderd jaar het taalgebruik van de 21e eeuw willen onderzoeken, wil je ook dat ze niet alleen kijken naar het taalgebruik van schrijvers zoals Remco Campert of Hugo Claus, maar dat ze een grotere variatie aan teksten bestuderen om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het taalgebruik.’ Ook qua regio’s waaiert het corpus uit. Van de Voorde nam teksten op uit Holland, Zeeland en de Belgische gebiedsdelen Brabant en Vlaanderen.
In België ontstaan taalnormen vooral in Brabant, waarna ze uitwaaieren over de rest van het huidige Vlaanderen. In Nederland neemt Holland de centrumrol op zich. Hierdoor zijn twee variëteiten van het Nederlands (Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands) ontstaan met specifieke kenmerken. Deze situatie is terug te voeren naar de twintigste eeuw. Onderzoekers twijfelden echter of er niet al eerder sprake was van twee aparte variëteiten. ‘In eerder onderzoek werden indicaties gevonden dat er al vroeger sprake kon zijn van twee verschillende centra van waaruit normen zich verspreiden’, vertelt Van de Voorde. ‘De insteek van mijn onderzoek was om te onderzoeken hoe pluricentriciteit voor het Nederlands historisch gegroeid is en of er al sprake was van pluricentriciteit voor de twintigste eeuw.’
Over tweehonderd jaar wil je ook dat ze een grotere selectie teksten onderzoeken dan alleen het werk van Remco Campert en Hugo Claus.
Complexe werkelijkheid
In de teksten onderzocht Van de Voorde zes variabelen. Wanneer veranderde de ‘ae’ in daer bijvoorbeeld in een ‘aa’? Wanneer viel de stomme ‘e’ achter ‘ik geve’ weg en werd het ‘ik geef’? Nog belangrijker was de vraag of de hypothese houdbaar was dat innovaties zich verspreidden van Holland naar Zeeland en van Brabant naar de regio Vlaanderen. In dat geval zou er inderdaad sprake zijn van twee gebieden met elk een eigen centrum waar taalnormen ontstonden.
‘We hebben geconstateerd dat de talige werkelijkheid complexer is dan met een concept als pluricentriciteit te vatten is’, zegt Van de Voorde. Voor de aa-klank is in de achttiende eeuw inderdaad zichtbaar dat deze zich vanuit Holland naar Zeeland verspreid had, terwijl de regio’s Brabant en Vlaanderen nog vasthielden aan ae. Bij de meeste variabelen tekende zich echter een ander regionaal patroon af.
‘Bijdragen aan de taalkunde’
Een interessante mogelijkheid voor toekomstig onderzoek is om regionale variatie als uitgangspunt te nemen. Van de Voorde zal dit onderzoek waarschijnlijk achter de schermen volgen. ‘Ik blijf het liefst iets met talen doen, maar neem voorlopig afscheid van de academische wereld.’ Toch kijkt ze met een goed gevoel terug op de afgelopen jaren. ‘Het Nederlands boeit me superhard, dus ik ben blij dat ik nu een boek heb geschreven en dat het is gelukt om met vereende krachten uit Leiden en Brussel een groot corpus over verschillende eeuwen, verschillende regio’s en verschillende genres samen te stellen, want dat bestond eigenlijk nog niet. In zekere zin heb ik nu iets gedaan wat voor eeuwig blijft bestaan en dus echt een bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse taalkunde. Dat maakt mij gelukkig.’
Iris Van der Voorde verdedigt haar proefschrift op dinsdag 19 april. Het promotieonderzoek werd verricht aan de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Brussel (co-tutelle).