Censuur in samenspraak: de weergave van de Indonesische massamoord in literatuur
Hoe verhaal je over dramatische gebeurtenissen als daarover niet gesproken mag worden? Taufiq Hanafi onderzocht voor zijn dissertatie hoe massamoorden ondanks censuur een plek kregen in de Indonesische literatuur. Promotie op 31 maart.
In Indonesië komt in maart 1966 generaal Soeharto aan de macht. Zijn Nieuwe Orde-bewind volgt op een periode van anticommunistische zuivering, waarbij volgens schattingen 500.000 tot 1 miljoen mensen worden vermoord. Hoewel de massamoord diepe wonden slaat in de Indonesische samenleving, wordt er in de literatuur grotendeels over gezwegen. ‘Het was verboden om over deze gebeurtenissen te spreken’, vertelt Hanafi, ‘tenzij je dat deed op een manier die de staat aanstond. Het regime had zijn eigen narratief van de gebeurtenissen.’
Des te opvallender is het dat tussen 1977 en 1986 wel verschillende boeken over de massamoord verschijnen. ‘Van de drie romans die ik bespreek, hebben er twee de neiging om voorzichtig te zijn in het vertellen van wat er gebeurd is. Een van de auteurs noemt het mlipir-mlipir , wat op je tenen lopen door de periferie betekent. Je kunt protesteren, maar dan zonder mensen of de staat te beledigen. Maar de ander is juist vrij direct over wat er is gebeurd’, zegt Hanafi. ‘Ik ben in deze anomalie gedoken. Waarom werden deze populaire romans niet verboden of gecensureerd?’
Gentlemen’s agreement voor censuur
Voor het antwoord op deze vraag komt Hanafi naar Nederland. ‘Leiden is het Mekka voor het onderzoek naar Indonesië. Met betrekking tot het onderzoek naar boeken die gevoelig lagen, is de collectie in Leiden veel completer dan in Indonesië.’ Bovendien had Hanafi kort voor hij aan zijn onderzoek begon een opvallend feitje over Nederland gelezen: ‘Nederlandse kinderen zouden het gelukkigst zijn ter wereld, dus dit leek me een goede plek voor mijn zoon om op te groeien.’
Terwijl zijn zoon naar de basisschool gaat, verdiept Hanafi zich met een combinatie van archiefonderzoek en close reading in de romans en de sociaal-politieke omstandigheden waarin ze tot stand zijn gekomen. ‘Het Nieuwe Orde-regime was zeer complex. Het was totalitair, maar bood toch een zekere ruimte voor liberalisme, bijvoorbeeld in de promotie van ideeën of boeken. In februari 1973 nodigde de president (Soeharto, red.) zelf uitgevers, auteurs en literaire producenten uit op het presidentieel paleis. Hij vertelde hun dat als zij goede boeken schreven en produceerden, hij hen met vrijwel alles zou steunen. Hij zou de belasting verlagen, hun drukmachines geven, subsidies... Dit stimuleerde de literaire productie, maar de president ging nooit nader in op de term “goed” die hij had gebruikt. Hij dacht dat iedereen zou weten dat je niet mag spreken over de ideeën van het communisme, Leninisme, marxisme, de ideologieën die verboden waren in Indonesië.’
Literaire partijen denken zelf mee over wat gezegd kan en mag worden.
Door niet precies vast te leggen wat wel en niet geschreven mag worden, ontstaat een soort gentlemen’s agreement. Literaire partijen krijgen niet letterlijk voorgeschreven wat ze dienen te censureren, maar denken zelf mee over wat gezegd kan en mag worden over gevoelige onderwerpen. ‘Er is een soort samenspel tussen staatscensors en literaire producenten’, stelt Hanafi. Samen bepalen zij wat mogelijk is in Indonesië. De ene keer leidt dat tot een strakke handhaving van ‘verboden onderwerpen’, de andere keer, zoals in de periode 1977 tot 1986, is de insteek liberaler en kan onder het mom van ‘goede boeken’ meer worden gezegd.
Terug naar Indonesië
De komende tijd wil Hanafi dat samenspel uitwerken in een publiekseditie van zijn proefschrift. ‘Ik ga wat vertalingen maken voor een project over dekolonisatie waarbij ik betrokken ben en proberen een uitgever te vinden voor mijn dissertatie.’ Daarna is het tijd om terug te keren naar Indonesië. ‘Misschien ga ik daar de wetenschap in of ik open een aantal openbare bibliotheken, gebaseerd op de collectie die ik heb.’