Hoe Nederland structureel extreem geweld gebruikte in Indonesië en het daarna verzweeg
Nederlandse militairen, rechters en politici tolereerden en verzwegen collectief het stelselmatig gebruik van extreem geweld tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië. Historici tonen aan hoe dat kon gebeuren. ‘Het was schandaalmanagement in plaats van preventie’, aldus de Leidse historicus en onderzoeksleider Gert Oostindie.
In hun slotwerk Over de grens presenteren de zeventien auteurs de belangrijkste conclusies: Nederlandse militairen gebruikten vaker dan gedacht extreem geweld zoals executies, martelingen en het in brand steken van dorpen. Het geweld was structureel en werd niet gecorrigeerd. Met als reden: de oorlog tegen de Republiek Indonesië moest worden gewonnen en Nederland wilde zelf de regie voeren over het proces van dekolonisatie, aldus de onderzoekers.
Gert Oostindie, hoogleraar (Post)koloniale geschiedenis, is de eerste auteur van dit boek. Als toenmalig directeur van het KITLV was hij samen met de onderzoeksinstituten NIOD en het NIMH initiator van dit programma waaraan diverse Leidse historici meewerkten (zie kader onderaan). In totaal verschijnen er maar liefst veertien boeken. In een interview licht Oostindie toe hoe ze het onderzoek aanpakten.
De laatste jaren verschenen er meer studies over dit onderwerp. Wat ontbrak er nog?
‘Deze dekolonisatieoorlog is de grootste 20e-eeuwse oorlog die Nederland voerde. Er zijn bibliotheken vol geschreven over wat de Duitsers ons aandeden, maar over deze oorlog hadden we tot voor kort amper één boekenplank. Daarom hielden we in 2012 een pleidooi voor een groot onderzoek. Er waren toen nog helemaal niet zoveel studies, maar recentelijk is er meer verschenen. Eind jaren ‘60 kwamen er onthullingen over extreem geweld. De regering nam in 1969 het standpunt in dat er wel excessen waren geweest, maar als geheel zou de krijgsmacht zich correct hebben gedragen. Mede door het proefschrift van Rémy Limpach, die deel uitmaakte van dit onderzoeksteam, en ook door andere studies zoals mijn boek Soldaat in Indonesië kwamen er steeds meer aanwijzingen dat de Nederlandse krijgsmacht zich structureel schuldig maakte aan extreem geweld. Maar nog lang niet alles was goed uitgezocht. Wij hebben nu de omgang met geweld in de hele keten gereconstrueerd: van de militairen en vooral de bevelhebbers tot juristen en politici.’
'Sommigen schreven dat het geweld niet door de beugel kon, anderen dat er niets gebeurde of dat zulk geweld niet te vermijden was.'
Hoe kon de doofpotcultuur zo hardnekkig zijn?
‘Er was duidelijk sprake van schandaalmanagement. Berichten over extreem geweld van Nederlandse militairen werden klein gehouden en toegedekt. We baseren ons op archiefmateriaal zoals die van de inlichtingendiensten, veiligheidsdiensten, de militaire justitie en de notulen van de ministerraad. Daarnaast verschijnt nu een boek over het naoorlogse patroon: men wilde het weer niet horen. Wat na de oorlog steeds meer meespeelde was dat men door alle lagen heen rekening wilde houden met de gevoelens van de veteranen en de Indische gemeenschap in de Nederlandse samenleving.’
Wat kwam nog meer aan het licht?
‘Een aantal zaken was nog nooit goed uitgezocht, zoals hoe en waarom artillerie en bombardementen zijn ingezet. Daaruit blijkt dat de krijgsmacht bewust risico’s en geen of te weinig rekening hield met het vallen van burgerslachtoffers. Het aantal Indonesische doden wordt vaak op ruim 100.000 geschat, tegen enkele duizenden Nederlandse oorlogsdoden. Ook dat wijst op buitensporig geweld. We hebben een breder en diepgaander beeld gekregen van de oorlog en daardoor ontstaat er ook meer nuance in het verhaal. Bijvoorbeeld dat in bepaalde delen van de archipel er heel erg gevochten is, maar in andere delen weer niet.’
Is er veel nieuw bronmateriaal onderzocht?
‘Ja, dat ging enerzijds om grondiger onderzoek van bekende archieven van de Nederlandse overheid en daarnaast betreft het ook veel nieuw archiefmateriaal. Zoals documenten van de Nederlandse geheime dienst die bijvoorbeeld geschriften en foto’s in beslag namen als ze Indonesiërs arresteerden. Deze documenten zeggen meer over de Indonesische kant van de zaak. Ze zijn in het Nationaal Archief beland en een deel zit ook in de KITLV-collecties van de Universiteitsbibliotheek in Leiden. Dat laten we ook zien in de online tentoonstelling Beelden van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog van de UB.
Vanwege de publiciteit rondom dit onderzoek kwamen er ook nieuwe bronnen van particulieren naar boven, zoals brieven of dagboeken van opa die nog op zolder lagen. Dit soort persoonlijke verhalen vormen een belangrijke aanvulling op de officiële bronnen die niet volledig zijn omdat er niet veel gerapporteerd mocht worden. Ze laten zien hoe divers er werd gedacht: sommigen reflecteren openhartig op het geweld en schreven zelf dat het niet door de beugel kon. Anderen schrijven dat er niets gebeurde of dat zulk geweld niet te vermijden is in een oorlog.’
Wanneer begon het politieke tij te keren?
‘Een belangrijk politiek kantelmoment is in 2005, zestig jaar na Soekarno’s uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid. Minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot zei toen in Jakarta: we stonden aan de verkeerde kant van de geschiedenis, we hadden de oorlog niet moeten voeren. Maar toen is nog niets gezegd over de wijze waarop de oorlog is gevoerd. Dat wilden wij verder onderzoeken, en daarvoor trok in 2017 het kabinet dus ruim vier miljoen euro voor uit. Als co-financierder, niet als opdrachtgever.’
De Indonesische regering stond een paar jaar geleden niet te trappelen dat dit onderzoek zou plaatsvinden.
‘De regering gaf inderdaad aan dat het voor hen niet nodig was, omdat ze vooral vooruit willen kijken. Voor Indonesië was het duidelijk: jullie hadden geen recht om ons te bezetten en we hebben jullie in de oorlog eruit geschopt. Maar dit onderzoek is in de eerste plaats gericht op de waarheidsvinding over de Nederlandse geschiedenis. Onder ogen zien dat wij een rooskleurig zelfbeeld hebben als natie dat vaak heel haaks staat op hoe Nederland zich heeft gedragen. Overigens is er wel een verschil tussen het Indonesische regeringsstandpunt en de belangstelling daar in de samenleving en onder historici. Zij zoeken ook naar nuances in het officiële verhaal dat behoorlijk monolithisch was, terwijl in die samenleving ook in 1945-1949 net zo goed verdeeldheid was.’
Hoe verliep de samenwerking met Indonesische historici?
‘Die zorgde voor nieuwe inzichten, alleen al in het gebruik van de terminologie. Dit onderzoeksprogramma heet nu Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog. Aanvankelijk zat de term onafhankelijkheid er niet bij. Dat is niet zo gek, want in een internationaal wetenschappelijk werk is de term dekolonisatieoorlog gebruikelijk en wij gebruikten het ook bewust om ons af te zetten tegen de framing van politionele acties. Maar Indonesische historici merkten op: hoezo begint de titel met dekolonisatie? Wij waren op 17 augustus 1945 al gedekoloniseerd, want toen waren we onafhankelijk.’
'Voor Indonesië was het al duidelijk: jullie hadden geen recht om ons te bezetten en we hebben jullie in de oorlog eruit geschopt.'
Had u verwacht dat premier Rutte al kort na de presentatie op 17 februari ‘diepe’ excuses aanbood namens het kabinet?
'We zijn natuurlijk blij dat het kabinet snel met een reactie kwam waaruit blijkt dat onze conclusies worden gedeeld. Het is belangrijk dat premier Rutte allereerst excuses uitsprak naar Indonesië, voor de slachtoffers die de Nederlandse krijgsmacht daar onder politieke verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering maakte. Dat hij daarnaast ook excuses uitsprak naar de zogenaamde 'Indische generatie' van veteranen en de Indische en Molukse Nederlanders lijkt me ook logisch. De vraag is natuurlijk hoe die excuses verder vorm te geven. Daar zal ook het parlement zich over moeten uitspreken.'
U ging onlangs met emeritaat. Hoe is de discussie over het koloniale verleden veranderd de afgelopen decennia?
‘Er wordt veel kritischer gekeken naar het koloniale verleden, ook in landen als Frankrijk en Engeland. Ik ben begonnen als onderzoeker van Latijns-Amerika en de Cariben. Daar maar ook hier bestond toen al geen twijfel dat de koloniale periode ontzettend gewelddadig en racistisch was – denk maar aan decimering van de inheemse bevolking en de introductie van Afrikaanse slavernij. Tegen Indonesië werd in Nederland toch anders, nostalgischer, aangekeken en was het lastiger om dit gewelddadige verleden onder ogen te zien. Het is goed dat we nu zover zijn en hopelijk ziet men de kracht van dit onderzoek. Maar echt over zal het niet zijn. Er is nu veel meer Nederlands dan Indonesisch materiaal onderzocht en idealiter pakken Nederlandse en Indonesische historici dat verder samen op. De meeste inzichten ontstaan als onderzoekers vanuit verschillende invalshoeken naar dezelfde bronnen kijken.’
Aan dit landelijke onderzoeksprogramma werkten veel Leidse historici mee van het KITLV en de universiteit, zoals NIMH-directeur Ben Schoenmaker, bijzonder hoogleraar Militaire geschiedenis. Bart Luttikhuis en Thijs Brocades-Zaalberg vergeleken andere dekolonisatie-oorlogen in de periode 1945-1962 met die van Nederland. Esther Zwinkels doet nog promotieonderzoek. Ook veel Leidse studenten werkten in de loop der jaren mee, bijvoorbeeld aan de ontsluiting van brieven en dagboeken van soldaten.
Tekst: Linda van Putten
Foto boven artikel: Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie