Versplintering en de-ideologisering: Galen Irwin en Marijn Nagtzaam over 50 jaar Nationaal Kiezersonderzoek
Sinds 1971 wordt rondom Tweede Kamerverkiezingen het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) gehouden. Doel is het doorlopend in kaart brengen van opvattingen en gedragingen van Nederlandse kiezers. Hoe is het NKO ontstaan? Hoe worden de gegevens verzameld? En wat kunnen we zoal leren van editie 2021? We spreken erover met twee politicologen van de Universiteit Leiden: NKO-er van het eerste uur Galen Irwin en ‘nieuwkomer’ Marijn Nagtzaam.
Waarom wordt het NKO gedaan?
Galen Irwin (GI): Verkiezingen zijn sleutelmomenten in een democratie. En dus voer voor politicologen! We willen hoogwaardige en coherente gegevens hebben over de achtergronden van het stemgedrag van de Nederlandse kiesgerechtigde bevolking. Het NKO is dus in de eerste plaats een wetenschappelijke onderneming.
Marijn Nagtzaam (MN): Het biedt onderzoekers een schat aan informatie. De hoeveelheid vragen per verkiezingsonderzoek is groot; daarmee krijgen we een heel gedetailleerd beeld. En omdat het NKO een doorlopende studie is, met vragen die rondom opeenvolgende verkiezingen zijn gesteld, kunnen we ook bepaalde trends signaleren.
GI: Het mooie is ook dat niemand een monopolie heeft op de gegevens. De organisatie van het NKO rouleert. En zodra de dataverzameling is afgerond, wordt deze aan alle geïnteresseerden beschikbaar gesteld. Het NKO is uitdrukkelijk ook bedoeld voor een breder publiek dan academici. Vanaf het begin werden de resultaten snel en op een begrijpelijke manier gepresenteerd, in een wat wij noemen een ‘snelle publicatie’.
Daarnaast dient het NKO ook de maatschappij als geheel. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken, dat het NKO financiert, gebruikt de NKO-gegevens ook om verkiezingen zo goed mogelijk te organiseren.
MN: In het opleidingsprogramma van Politieke Wetenschap gebruiken we soms datasets van het NKO om studenten statistische analyses te laten draaien. En studenten en collega’s gebruiken de data ook het schrijven van scripties en papers.
Hoe is het NKO vijftig jaar geleden begonnen?
MN: Deze vraag speel ik even door aan mijn buurman; die draait al ietsje langer mee.
GI: Kiezersonderzoek begon in de Verenigde Staten, in de jaren 40 van de vorige eeuw. Met name onderzoekers van de Universiteit van Michigan hebben een grote invloed gehad op politicologen in andere landen. De klassieker op dit gebied is The American Voter (1960). De auteurs van dit boek reisden af naar Europa om hun collega’s aldaar te stimuleren soortgelijke studies te doen.
Een van hen, Warren Miller, stond met Philip Stouthard van de Hogeschool in Tilburg aan de wieg van het NKO. Samen met hoogleraren van andere Nederlandse universiteiten met belangstelling voor politicologie (UvA, VU, Nijmegen en Leiden) zetten zij in 1971 het eerste NKO op. Het unieke van de Nederlandse aanpak was dat dit een samenwerkingsverband was, met roulerend kartrekkerschap; de studie was niet het eigendom van een afzonderlijke universiteit of bepaald instituut.
Vanaf het begin zijn Leidenaren betrokken geweest bij de samenstelling van de vragenlijsten en de uitvoering van de dataverzamelingen. Ik zelf was een van de oprichters van de Stichting Kiezersonderzoek Nederland (SKON), die de belangen van het NKO behartigt.
Hoe wordt het NKO gedaan?
GI: Dit kun jij vast heel goed uitleggen, Marijn.
MN: In 2021 zijn de gegevens op verschillende manieren verzameld. Een representatieve steekproef van stemgerechtigden kreeg online een vragenlijst voorgelegd. Daarnaast is een beroep gedaan op het LISS-panel (‘Langlopende Internet Studies voor de Sociale wetenschappen’). Dit panel bestaat uit 5.000 huishoudens, die gedurende een langere periode regelmatig deelnemen aan online vragenlijsten. Nieuw in 2021 was de koppeling met de Dutch Ethnic Minority Election Study (DEMES). Kiesgerechtigden met een migratieachtergrond zijn doorgaans moeilijker te bereiken in kiezersonderzoek. De DEMES steekproef is actief benaderd, wat zorgde voor een grotere respons. Daarmee is het NKO nog representatiever geworden voor de Nederlandse bevolking.
De vragen liggen voor een deel vast, omdat we natuurlijk vergelijkingen willen kunnen trekken met eerdere edities. En ook omdat een deel van de NKO-vragen worden gebruikt in internationaal vergelijkend onderzoek. Daarnaast zijn relatief recent gepromoveerde onderzoekers zoals ik in de gelegenheid gesteld om een vraag of aantal vragen in te dienen om op te nemen in het onderzoek. Tot slot zijn er vragen toegevoegd over onderwerpen die specifiek rondom deze verkiezingen van belang waren, zoals corona en het klimaat.
Een sleutelwoord in het NKO 2021 is ‘versplintering’. Wat wordt daarmee bedoeld?
MN: Bij de Tweede Kamerverkiezingen kwamen maar liefst vier nieuwe politieke partijen de Kamer in. Daarvoor, in 2017, traden er al twee nieuwe partijen toe. Dat is ongeveer hetzelfde aantal nieuwkomers als in de hele periode 1982 tot en met 2012. Dat zorgt voor kleinere fracties in de Kamer, versplintering dus.
Tegelijkertijd behield de coalitie wel haar meerderheid en zien we eigenlijk ook dat verschuivingen binnen grotere blokken beperkt zijn. Het linkerblok en het rechterblok (dat eventueel nog valt op te splitsen in een centrumrechts en een radicaalrechts blok) zijn eigenlijk heel stabiel gebleven. Kiezers blijven binnen hun eigen ‘blok’, maar wisselen daarbinnen vaker van partij.
Ook als het om de opvattingen van het electoraat gaat is er versplintering zichtbaar. Corona en het klimaat zijn daar misschien wel de beste voorbeelden van. Daar staan kiezers echt tegenover elkaar.
Dus er viel wel degelijk ‘iets te kiezen’?
GI: In de ogen van vele kiezers viel dat tegen. Net als tijdens voorgaande campagnes keken kiesgerechtigden naar lijsttrekkersdebatten, vulden zij stemhulpen in en volgden zij de peilingen. Toch hadden zij moeite de verschillen tussen partijen aan te wijzen. Ook hier speelde corona een belangrijke rol: de gevestigde partijen gingen op dezelfde manier om met dit thema. En meer in het algemeen lijkt het ideologische profiel van partijen te vervagen; de scheidslijn tussen links en rechts wordt minder scherp.
Misschien draaien verkiezingen tegenwoordig meer om personen, dan om partijen?
MN: De vragen die ik in het NKO 2021 mocht inbrengen, raken hieraan. Ik heb een gedachtenexperiment gedaan: respondenten werd gevraagd of zij gebruik gemaakt zouden hebben van een partijstem als dat mogelijk was geweest. Met zo’n partijstem stem je niet op een specifieke kandidaat, zoals nu het geval is, maar heb je ook de mogelijkheid om op de lijst als geheel te stemmen. Je spreekt dan dus geen voorkeur uit voor een specifieke kandidaat.
Ongeveer de helft van de respondenten gaf aan gebruik te willen maken van deze partijstem, had die bestaan. Dat vond ik verrassend veel. Verder is ook gevraagd waarom respondenten daar dan voor zouden kiezen. Voor veel kiezers (ongeveer 40%) komt dit omdat ze geen voorkeur hebben voor een specifieke kandidaat. Een iets kleiner deel (ongeveer 35%) geeft aan onvoldoende informatie te hebben om te kiezen tussen kandidaten. Voor 20% van de kiezers is de reden voor het uitbrengen van een partijstem omdat ze het eens zijn met de lijstvolgorde.
Het invoeren van een partijstem zou overigens wel gevolgen hebben voor de samenstelling van ons parlement, als dat zou worden gecombineerd met het toekennen van meer gewicht aan voorkeursstemmen. Zonder in te gaan op de details van hoe zetels binnen een partij zouden worden verdeeld, zouder er bijvoorbeeld veel meer vrouwen in de Tweede Kamer komen. En ook de spreiding van kamerleden uit verschillende provincies zou evenrediger worden. Op basis van de data uit het NKO kunnen we dus bijvoorbeeld een (voorzichtige) inschatting maken van het effect van het invoeren van nieuwe regels. Dat maakt het uitvoeren van kiezersonderzoek ook maatschappelijk relevant.
We hebben net de langste formatie in de Nederlandse parlementaire geschiedenis achter de rug. Het nieuwe kabinet is, voor wat betreft de partijkleuren, een voortzetting van Rutte III, dat de eindstreep niet heeft gehaald. Zegt dat iets over de levensverwachting van Rutte IV? Met andere woorden: wanneer gaan we weer naar de stembus en wat gaat de kiezer dan doen?
GI: Het NKO is niet bedoeld om verkiezingsuitslagen te voorspellen. Dat is sowieso heel lastig, al kun je soms een ontwikkeling voorspellen. Zo is op basis van NKO gegevens door onderzoekers geduid dat er ruimte was in het partijenstelsel voor partijen op uiterst rechts. Dit is uitgekomen met de opkomst van de PVV en Forum voor Democratie. Maar op dit moment zou ik mij niet willen wagen aan een prognose. Jij wel, Marijn?
MN: Ik verwacht niet dat er op korte termijn daadwerkelijk een nieuwe bestuurscultuur komt, of dat we ‘nieuw elan’ gaan zien. Daarvoor blijft er teveel bij het oude. Maar om nu al over nieuwe verkiezingen te praten vind ik vroeg. Het nieuwe kabinet zit er net, en wat je daarvan ook vindt, ik denk dat het niet gezond zou zijn als het binnen een maand alweer zou vallen.
Galen Irwin is Professor Emeritus politiek gedrag en de methodologie van het politicologisch onderzoek. Hij studeerde aan de University of Kansas en Florida State University en is gepromoveerd op het proefschrift Two Methods for Estimating Voter Transition Probabilities. Irwin publiceert onder meer over politieke participatie en kiesgedrag en doceerde op het terrein van Methoden & Technieken.
Marijn Nagtzaam is docent en postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut Politieke Wetenschap van de Universiteit Leiden. In 2019 promoveerde hij op de oorzaken en gevolgen van voorkeurstemmen in Nederland en België. Zijn onderzoekinteresses liggen op het gebied van verkiezingen en politieke vertegenwoordiging.