Politiecontact bij kind geen zekere voorbode van criminele carrière
Kinderen die in aanraking komen met de politie zijn niet voorbestemd om een aanhoudend crimineel ontwikkelingspad te volgen. Dat blijkt uit onderzoek van Babette van Hazebroek, die op 30 september 2021 haar proefschrift verdedigt.
Kinderen komen soms al op jonge leeftijd in aanraking met de politie. Dat kan allerlei oorzaken, maar ook gevolgen hebben. Welke factoren dragen bij aan het vertonen van crimineel gedrag bij kinderen? En hoe komt het dat het ene kind steeds vaker delinquent gedrag laat zien, terwijl het andere kind daarmee stopt? Deze vragen deden Babette van Hazebroek besluiten haar proefschrift te schrijven over delinquent gedrag bij kinderen en jongeren. 'Tijdens mijn studie Criminologie ontstond mijn interesse in de ontwikkeling van delinquent gedrag bij kinderen en adolescenten. Vanwege die interesse volgde ik ook vakken die bij Psychologie werden aangeboden. Uiteindelijk behaalde ik zowel een master Levensloopcriminologie als een master Kinder- en Jeugdpsychologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.'
Na het afronden van de masters ging ze werken als docent aan de VU en bij Beter met Thuis van jeugdzorgaanbieder Spirit in de stadsregio Amsterdam. 'Daar begeleidde ik kinderen en jongeren van 6 tot en met 16 jaar die (tijdelijk) niet bij hun ouders konden wonen vanwege uiteenlopende problematiek. De verhalen van deze kinderen over hun thuissituatie, evenals hun gedrag op de groep bij Beter met Thuis, deed mijn interesse in de ontwikkeling van antisociaal en delinquent gedrag verder toenemen. Om die reden wilde ik mij in mijn onderzoek graag richten op risicofactoren uit verschillende levensdomeinen, zoals ik heb gedaan in mijn proefschrift.'
In het proefschrift richt Van Hazebroek zich op de aard en de verklaring van de langetermijnontwikkeling van crimineel gedrag van kinderen met een politiecontact. Allereerst zocht ze uit in hoeverre verschillende ontwikkelingspaden van delinquent gedrag onderscheiden kunnen worden bij deze groep kinderen. Vervolgens zocht ze naar een verklaring voor de variatie in de ontwikkeling van delictgedrag op basis van mogelijke clusters en wederzijds versterkende effecten van risicofactoren uit verschillende levensdomeinen, zoals het individu, familie, leeftijdsgenoten, school en de buurt. 'Zo achterhaalde ik – naast het bestuderen van de relatie tussen specifieke risicofactoren en ontwikkelingspaden van delinquent gedrag – ook of we verschillen in de langetermijnontwikkeling van delictgedrag kunnen verklaren op basis van blootstelling aan combinaties van deze risicofactoren. Het bestuderen van het gezamenlijke effect hiervan is belangrijk, omdat binnen de Criminologie wordt verondersteld dat risicofactoren vaak samen voorkomen en elkaar wederzijds versterken. Hierom heb ik mij in mijn proefschrift gericht op het samenspel van risicofactoren in verschillende levensdomeinen.'
Niet voorbestemd
Uit het onderzoek van Van Hazebroek blijkt dat kinderen met een politiecontact niet voorbestemd zijn om een aanhoudend crimineel ontwikkelingspad te volgen. Verder loopt de criminele ontwikkeling van kinderen die later opnieuw met de politie in aanraking komen zeer uiteen, variërend van een groep die sporadisch en met afnemende mate delictgedrag vertoont tot een groep die zeer frequent en persistent delictgedrag vertoont tot in de vroege volwassenheid. Ook vertonen kinderen met een laag intelligentieniveau afkomstig uit achterstandswijken vaker hoogfrequent en persistent delictgedrag dan kinderen met relatief weinig problemen in meerdere levensdomeinen.
Wat betekenen deze conclusies bijvoorbeeld voor de aanpak van kinderen die crimineel gedrag vertonen? 'Het bepalen van een passende interventie is idealiter gebaseerd op een waardering van blootstelling aan risico in verschillende levensdomeinen, aangezien de mate van risico in verschillende levensdomeinen verband houdt met variatie in de langetermijnontwikkeling van crimineel gedrag', zegt de onderzoeker. 'Voor de groep kinderen met weinig problemen in verschillende levensdomeinen volstaat vermoedelijk een korte groepsinterventie op school of in de buurt, aangezien deze groep waarschijnlijk het delictgedrag niet voortzet.'
'Er zou in de toekomst meer informatie verzameld moeten worden over (buiten)strafrechtelijke interventies.'
Verder zou aan kinderen met multiproblematiek en hun ouders een interventie geboden kunnen worden, waarbij aan de hand van een-op-een-begeleiding gewerkt kan worden aan problemen van het kind, binnen de familie, met leeftijdsgenoten en op school. Ook zou geprobeerd kunnen worden om de band met school en prosociale leeftijdsgenoten te versterken, omdat uit het onderzoek blijkt dat de frequentie van strafbaar gedrag mogelijk toeneemt bij een toename in spijbelgedrag en vriendschappen met delinquente leeftijdsgenoten.
De conclusies uit het proefschrift nodigen uit tot toekomstig onderzoek, zegt Van Hazebroek. 'Zo zou er meer informatie verzameld moeten worden over (buiten)strafrechtelijke interventies. Daarmee kan aanvullend inzicht worden verkregen in de redenen waarom kinderen bepaalde ontwikkelingspaden volgen. Ook zouden er modellen ontwikkeld moeten worden die toekomstig delictgedrag op individueel niveau voorspellen in plaats van op groepsniveau. Zo kan toekomstig onderzoek verdere aanbevelingen doen voor de praktijk, om zoveel mogelijk geïndividualiseerde zorg te ontwikkelen.'
Promotor prof.dr. J.W. de Keijser over het onderzoek van Babette van Hazebroek:
'Babette heeft een indrukwekkend proefschrift geschreven. In termen van crimineel gedrag was over aard en intensiteit van de lange termijn ontwikkeling van kinderen die op jonge leeftijd in aanraking met justitie komen nog weinig bekend. Zijn dat kinderen die een intensieve en lange criminele loopbaan in het vooruitzicht hebben? Met een multidisciplinaire blik heeft Babette verschillende ontwikkelingspaden van jongeren in kaart gebracht. De uitkomsten van haar analyses zijn bijzonder en belangwekkend. Een belangrijke bijdrage van het onderzoek was gelegen in het samenbrengen van verschillende (biologische en sociale) domeinen van kenmerken die in die ontwikkelingspaden een rol kunnen spelen, en vooral ook de interactie tussen die domeinen.
In de beginperiode van het traject was het even zoeken en stoeien met de afbakening van het onderzoek, maar toen de ‘motor’ eenmaal echt op gang was vielen de stukjes van de puzzel in gestaag tempo in elkaar. Babette ging altijd doortastend te werk en met een indrukwekkende hoeveelheid positieve energie. Het was dan ook een groot genoegen om Babette te mogen begeleiden (uiteraard deed ik dat niet alleen) en ik ben oprecht trots op haar mooie prestatie.'
Tekst: Floris van den Driesche
Mail de redactie